Gebruikershandleiding voor de ThinkPad P1 Gen 8 en ThinkPad T1g Gen 8

RAID

RAID (Redundant Array of Independent Disks) is een technologie waarmee door redundantie betere opslagfuncties en betrouwbaarheid worden geboden. Met de technologie kunnen ook de betrouwbaarheid van de gegevensopslag en de fouttolerantie worden verbeterd in vergelijking met opslagsystemen met maar één station. Gegevensverlies als gevolg van een stationsfout kan worden voorkomen door de ontbrekende gegevens met behulp van de overgebleven stations opnieuw samen te stellen.

Als een groep onafhankelijke fysieke opslagstations is ingesteld op het gebruik van RAID-technologie, zijn deze in een RAID-array geplaatst. Via deze array worden gegevens over meerdere opslagstations verdeeld, maar de array verschijnt op de hostcomputer als een enkele opslageenheid. RAID-arrays creëren en gebruiken biedt hoge prestaties, zoals betere I/O-prestaties, omdat verschillende stations tegelijk kunnen worden gebruikt.

Dit onderwerp biedt vereisten voor opslagstations voor RAID-niveaus.

De computer ondersteunt de volgende interne opslagstations:
  • Vaste-schijfstation van 2,5-inch (met hoogte van 7 mm)
  • M.2 NVMe SSD-station (Non-Volatile Memory Express) (voor bepaalde modellen)

Opmerking: Controleer of in de computer twee identieke opslagstations (twee vaste-schijfstations of M.2 NVMe solid state-stations met dezelfde capaciteit) zijn geïnstalleerd voor ondersteunde RAID-niveaus. Als er maar één station is geïnstalleerd, of twee verschillende typen stations, is de volgende informatie niet van toepassing.

De computer ondersteunt de volgende RAID-niveaus:
  • RAID 0: striped disk array (ontbrekende gegevens die het resultaat zijn van een stationsfout, kunnen niet worden gereconstrueerd)

    – Bestaat uit twee identieke opslagstations
    – Ondersteunde stripgrootte: 4 KB, 8 KB, 16 KB, 32 KB, 64 KB of 128 KB
    – Betere prestaties zonder fouttolerantie
    – Groter risico op gegevensverlies als gevolg van een fout van een gebruikt station dan bij niet-RAID-configuratie

  • RAID 1: gespiegelde schijvenreeks

    – Bestaat uit twee identieke opslagstations
    – Verbeterde leessnelheid en 100% redundantie

Volg de instructies om het configuratieprogramma Intel RST te openen.

Stap 1. Zorg ervoor dat RAID is ingeschakeld in het UEFI BIOS-menu:
  1. Start de computer opnieuw op. Wanneer het logoscherm wordt weergegeven, drukt u op de toets F1 om het UEFI BIOS-menu te openen.
  2. Selecteer Config ➙ Storage ➙ VMD Controller ➙ On.
  3. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten.
Stap 2. Start de computer opnieuw op. Wanneer het logoscherm wordt weergegeven, drukt u op de toets F1 om het UEFI BIOS-menu te openen.
Stap 3. Selecteer Config ➙ Storage ➙ Intel (R) Rapid Storage Technology en druk daarna op Enter. Het venster Intel (R) Rapid Storage Technology wordt geopend en de volgende opties worden weergegeven:
  • Create RAID Volume: Een RAID-volume maken. Als er geen interne opslagstations kunnen worden gebruikt, is deze optie niet beschikbaar.

    RAID Volumes: Bevestig de gegevens van de gemaakte RAID-volumes.

    Non-RAID Physical Disks: bevestig de informatie van alle niet-RAID-stations.

Stap 4. Selecteer een optie met de cursortoetsen pijl-omhoog en pijl-omlaag. Druk op Enter om naar het menu voor de geselecteerde optie te gaan. Druk op Esc om het configuratieprogramma Intel RST af te sluiten.

Volg de instructies om RAID-volumes te maken.

Let op: Alle bestaande gegevens die op de geselecteerde stations zijn opgeslagen, worden gewist terwijl het RAID-volume wordt gemaakt.

Stap 1. Open het configuratieprogramma Intel RST.
Stap 2. Selecteer Create RAID Volumeen druk op Enter om het venster CREATE RAID VOLUME te openen.
Stap 3. Selecteer en configureer de opties een voor een.
  1. Name: Gebruik de standaardnaam of voer de gewenste naam in voor het RAID-volume.
  2. RAID Level: Druk op Enter om de RAID te wijzigen van RAID 0 (Stripe) naar RAID 1 (Mirror).
  3. Select Disks: Selecteer een station en druk op de spatiebalk of op Enter om het station aan een groep toe te voegen. Het station dat niet kan worden gebruikt om een RAID-volume te maken, kan niet worden geselecteerd. Er wordt een X weergegeven naast het geselecteerde station.
  4. Strip Size: Selecteer een stripgrootte en druk op Enter om de configuratie te voltooien. Deze optie is alleen beschikbaar voor RAID 0.
  5. Capacity: Pas de capaciteit van het RAID-volume aan. Het standaard RAID-volume is de grootste waarde.
  6. Create Volume: Druk op Enter om de configuraties van de vorige opties te voltooien en een volume aan te maken.
  7. Opmerking: De optie Create Volume kan mogelijk niet worden geselecteerd, bijvoorbeeld als er verschillende typen stations zijn geselecteerd. Als de optie niet kan worden geselecteerd, raadpleeg dan het bericht dat onder Create Volume wordt weergegeven.

    Nadat het RAID-volume is aangemaakt, wordt het venster Intel (R) Rapid Storage Technology weergegeven en wordt het aangemaakte volume weergegeven onder RAID Volumes.

Stap 4. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten.

Volg de instructies om RAID-volumes te verwijderen.

Let op: Alle bestaande gegevens die op de geselecteerde stations zijn opgeslagen, worden gewist zodra u RAID-volumes hebt verwijderd.

Stap 1. Open het configuratieprogramma Intel RST.
Stap 2. Selecteer het volume dat u wilt verwijderen onder RAID Volumes. Druk op Enter om het venster RAID VOLUME INFO te openen.
Stap 3. Selecteer Delete en druk op Enter om het uit de lijst RAID Volumeste verwijderen..
Stap 4. Selecteer Yes om het verwijderen van het geselecteerde RAID-volume te bevestigen als dat wordt gevraagd.
  • Nadat u het RAID-volume hebt verwijderd, wordt het venster Intel (R) Rapid Storage Technology weergegeven. Lidstations van het verwijderde volume worden weergegeven onder Non-RAID Physical Disks.
Stap 5. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten.

Volg de instructies om opslagstations te resetten naar niet-RAID.

Let op: Alle bestaande gegevens die op het geselecteerde station zijn opgeslagen, worden gewist zodra u een station opnieuw hebt ingesteld op niet-RAID.

Stap 1. Open het configuratieprogramma Intel RST.
Stap 2. Selecteer het volume dat u opnieuw wilt instellen onder RAID Volumes. Druk op Enter om het venster RAID VOLUME INFO te openen.
Stap 3. Selecteer het station dat u opnieuw wilt instellen onder RAID Member Disks. Druk op Enter om het venster PHYSICAL DISK INFO te openen.
Stap 4. Selecteer Reset to Non-RAID en druk op Enter. Selecteer Yes om het opnieuw instellen te bevestigen als dat wordt gevraagd.
  • Nadat het resetproces is voltooid, wordt het venster Intel (R) Rapid Storage Technology weergegeven. Het resetstation wordt vermeld onder Non-RAID Physical Disks en het volume van het resetstation wordt nog steeds vermeld onder RAID Volumes. De status wordt echter gewijzigd van Normal naar Failed of Degraded.
Stap 5. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten.

Volg de instructies om RAID 1-volumes te herstellen.

Als de status van een RAID 1-volume Failed of Degraded is, kunt u het opnieuw opbouwen met het configuratieprogramma Intel RST. Om een RAID 1-volume opnieuw op te bouwen, dient ten minste één lidstation van het RAID 1-volume correct te werken. Vervang het defecte opslagstation door een nieuw station met dezelfde capaciteit voordat u een RAID 1-volume opnieuw opbouwt.

Stap 1. Open het configuratieprogramma Intel RST.
Stap 2. Selecteer het volume dat u opnieuw wilt opbouwen onder RAID Volumes. Druk op Enter om het venster RAID VOLUME INFO te openen.
Stap 3. Selecteer Rebuild en druk op Enter om het venster Rebuild Volume te openen.
Stap 4. Selecteer het station dat u wilt herstellen en druk op Enter om het herstelproces te starten.
  • Nadat u het herstelproces hebt gestart, wordt het venster Intel (R) Rapid Storage Technology weergegeven. Bij het RAID 1-volume dat opnieuw wordt opgebouwd, wordt onder RAID Volumes de tekst Rebuilding weergegeven.
Stap 5. Wacht enkele minuten. Als het opbouwproces is geslaagd, verandert de markering Rebuilding in Normal.
Stap 6. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten.